Definitie rechtsvermoedens
Burgerlijk Procesrecht – vermoeden dat, afgezien van tegenbewijs, wettelijk als feit wordt aangenomen en waaraan rechtsgevolgen kunnen worden verbonden.
Bron: juridisch woordenboek
Vermoeden van onschuld
De onschuldpresumptie oftewel het vermoeden van onschuld (Latijn: praesumptio innocentiae) is een grondbeginsel van het strafrecht, dat bepaalt dat eenieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen.
De onschuldpresumptie wordt voorts uitdrukkelijk vermeld in artikel 6, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Ook in art. 14, lid 2 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) is een rechtsgrond te vinden voor het vermoeden van onschuld: Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen.
De onschuldpresumptie is in het EVRM geformuleerd als een recht van de verdachte, maar is in feite een procesrechtelijk beginsel dat normen stelt aan hoe de vervolgende instantie zich dient te gedragen.
Het vermoeden van onschuld is een juridisch vermoeden, en niet een feitelijk vermoeden. Dit houdt in dat men de verdachte niet juridisch mag behandelen alsof die reeds veroordeeld is. Feitelijk zal men (bijvoorbeeld de procureur) namelijk wel denken dat de verdachte schuldig is, maar dit mag zich niet vertalen naar een juridisch schuldvermoeden. In de praktijk impliceert dit bijvoorbeeld dat men de betrokkene steeds moet aanspreken met ofwel de beklaagde ofwel de verdachte ofwel de inverdenkinggestelde ofwel de beschuldigde naargelang de stand van de procedure en het statuut van de betrokkene, maar niet met bijvoorbeeld de schuldige.
Een onderzoeksrechter zal zo in een aanhoudingsbevel of huiszoekingsbevel sterk moeten letten op zijn taalgebruik. Hij mag er niet schrijven dat de verdachte wellicht schuldig is, maar dat er sterke aanwijzingen zijn die in die richting wijzen. Hij mag ook niet spreken over ‘bewijsmateriaal’, maar over ‘ernstige aanwijzingen van schuld’.
Bron: handvest van grondrechten en strafrecht advocaat

Vermoeden van schuld
Titel II. De verdachte
Artikel 27 Strafvordering
1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
2. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
3. De aan de verdachte toekomende rechten komen tevens toe aan de veroordeelde tegen wie een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld of te wiens aanzien op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet onherroepelijk is beslist.
4. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk.
Bron: Wetboek van Strafvordering
Administratieve rechtspraak
Bestuursrecht – rechtspraak door onafhankelijke ‘rechters’1 m.b.t. geschillen over besluiten van overheidsorganen: rechtspraak in bestuurszaken niet behorende tot de competentie van de gewone rechterlijke macht. De geschillen kunnen zich zowel tussen burgers en bestuursorganen als tussen bestuursorganen onderling afspelen. Bijv. belastingkamer Gerechtshof, College van beroep voor het bedrijfsleven.
Bron: juridisch woordenboek
De feitelijkheid met betrekking tot bovenstaande definitie Bestuursrecht
Een bestuursrechter1 kijkt alleen naar het gevoerde proces en niet inhoudelijk. Verder ligt er géén rechtskracht in de uitspraak van de bestuursrecht: dat betekent dat een overheidsorgaan (een overheidsorgaan zelf doet niets, het zijn de mensen binnen dat overheidsorgaan die iets al dan niet doen) of liever de mens in de functie van ambtenaar de uitspraak van de bestuursrecht volledig naast zich neer kan leggen.
Je maakt dus géén bezwaar tegen een besluit van een overheidsorgaan. Zodra je het oneens bent met de uitspraak op jouw bezwaar kun je in beroep bij de bestuursrechter: wat jou uiteindelijk dus helemaal géén recht brengt! Meer hierover kun je leren op de pagina ‘Zorgverzekering en het CAK‘.
1In bestuursrecht wordt een burger of bedrijf belanghebbende genoemd, wanneer er sprake is van onenigheid. Bestuursrechters blijken geen rechters maar raadsheren. Het is de belanghebbende die met bewijslast moet komen, omdat er in beginsel vanuit gegaan wordt dat het overheidsorgaan juist heeft gehandeld. Als je bij de ‘bestuursrechter’ met de juiste wetten aankomt zetten die jou volledig gelijk geven, dan wordt er gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van je argumenten.
De 12 vermoedens van het Romeins Hof zijn niet terug te vinden in de Nederlandse rechtsstaat (Rule of Law voortkomend uit de Magna Carta) en wet, wetgeving en regelgeving, maar zijn bedacht door Frank O’Collins ten behoeve van zijn vereniging UCADIA Trust, en hebben dus géén enkele rechtskracht. De door Frank O’Collins bedachte 12 vermoedens van het Romeins Hof vind je op de pagina ‘Cede Maiori‘.
Historici beschouwen de Magna Carta zelf over het algemeen als een ‘Angevin’ oorkonde, waarmee specifiek het Koninklijk Huis van Anjou wordt bedoeld: de lijn van graven van Anjou met een titel die teruggaat tot 870 na Christus. De 13e eeuwse edelen van het Huis van Anjou, die betrokken waren bij het opstellen van de Magna Carta stamden dynastisch rechtstreeks af van Graaf Fulk van Anjou, Koning van Jeruzalem, die één van de eerste 9 stichtende Tempeliers was, en de koninklijke beschermheer die de eerste twee Grootmeesters van de Tempeliersorde steunde.
De opstand van de edelen werd geleid door Robert Fitzwalter, een Tempelridder die de ridderlijke titel ‘Maarschalk van het Leger van God en de Heilige Kerk’ kreeg, speciaal voor de missie om de Magna Carta op te stellen. Het feit dat Fitzwalter zich later aansloot bij de Vijfde Kruistocht bevestigt nog meer dat Fitzwalter een Tempelier was.
Bron: De Orde van de Tempel van Salomon.
Bestaan er dan helemaal geen ‘Presumptions’ binnen de ‘Rule of Law’?
Jazeker bestaan er binnen de ‘Rule of Law (and Color of Law)’ ‘Presumptions’ ofwel ‘Presumptions and the Law of Evidence‘. Deze hebben echter een totaal andere betekenis dan de 12 presumpties van het Romeins Hof! In de PDF ‘Presumptions and the Law of Evidence’ wordt verwezen naar ‘The Indian Evidence Act uit 1872‘.
Ook in het werk (vrijelijk beschikbaar e-boek) van Clint Richardson kom je ‘presumptions’ en hun betekenis tegen. Clint kent en erkend de 12 presumpties van het Romeins Hof echter niet en noemt het gevaarlijke ‘make beLIEf’.
Ook in het werk van Romley Stewart kom je de 12 presumpties van het Romeins Hof niet tegen. Romley praat wel over ‘presumptions’ en dat is logisch gezien de onderbouwingen die we vinden in de ‘Rule of Law’. En ook in het Nederlands recht vinden we het rechtsvermoeden beschreven (maar geen enkele verwijzing naar de 12 presumpties van het Romeins Hof. Alle verwijzingen naar onderstaande 12 presumpties van het Romeins Hof leiden naar de schrijver c.q. bedenker ervan Frank O’Collins, die ze (evenals de meer dan 6000 Canons) schreef ten behoeve van zijn vereniging UCADIA Trust. Buiten zijn vereniging UCADIA Trust hebben ze géén enkele rechtskracht!